De vlakheid van de voorgrond
Heerlijk was het, weer fysiek college geven. Maar wat gaat er nu eigenlijk verloren bij online werkgroepen? Een pleidooi voor communicatie in de marge en op de achtergrond.
Het mocht weer. Na anderhalf jaar waarin ik vrijwel uitsluitend virtueel onderwijs had gegeven, mocht – dat is het juiste werkwoord, zo voelde het voor heel veel van ons –, mocht ik dus weer met twintig studenten in een zaaltje gaan zitten. En het was toen pas, tijdens die werkgroep, dat ik me realiseerde hoe erg ik het had gemist; en dus ook hoeveel er eigenlijk verloren gaat wanneer je zulke bijeenkomsten alleen online kan organiseren. Dat is misschien een open deur. Maar ik vind het een fascinerend gegeven, omdat het helemaal niet zo duidelijk is wat er dan precies verloren gaat. Ik wil daar in deze blogpost over nadenken.
Digitale methoden
Natuurlijk zijn er mensen die het hele virtuele onderwijs verfoeien en die zouden zeggen: alles gaat verloren! Maar ik behoor niet tot die groep. Wanneer mensen mij vragen hoe het was om tijdens de coronaperiode les te geven, dan zeg ik: het heeft me veel geleerd en mijn onderwijs sterk verbeterd. Het was in zekere zin een zegen dat ik gedwongen werd om aan de slag te gaan met allerlei digitale onderwijsmethoden die ik tot dan toe niet of slechts mondjesmaat had toegepast. Natuurlijk, het was ook zwaar en vermoeiend, onder andere vanwege de onzekerheid, de noodzaak tot plotse omschakeling, en het feit dat er nog net zoveel vakken gegeven moesten worden als eerst terwijl elk vak meer tijd kostte. (Over de lockdowns waarbij mijn kleine kinderen thuis moesten blijven wil ik het niet eens hebben.) Maar verrijkend was het ook.
Over wat voor digitale methoden heb ik het dan? Eigenlijk over niets bijzonders. Veruit het meest heb ik geprofiteerd van de simpelste methode: het van tevoren als video opnemen van mijn uitleg van de lesstof. Voorstanders van flipping the classroom suggereren natuurlijk al jaren dat het beter is om de stof aan te bieden als ‘huiswerk’, dus in een vorm die de studenten op een voor hen prettig moment tot zich kunnen nemen, en ons in de klas te concentreren op dingen doen – iets dat bij filosofie vaak neer komt op discussies voeren of moeilijke punten van interpretatie doorspreken. Natuurlijk probeerde ik altijd al om die interactie, tussen mij en de studenten en tussen de studenten onderling, centraal te zetten in mijn werkgroepen. Maar echt een manier om mijn uitleg van de lesstof van tevoren al aan te bieden, dat zag ik niet.
Althans, ik zag dat wel, maar ik zag het niet als een serieuze mogelijkheid. In het verleden had ik met behulp van de apparatuur, de expertise en het harde werk van ECOLe al eens een serie van 25 korte video’s opgenomen voor wetenschapsfilosofie in het kerncurriculum. Dat werkte heel goed, maar het was ook veel moeite, en niet alleen voor mij. Het was dus iets dat ik kon doen voor een vak met honderden studenten per jaar dat ik jaren achter elkaar zou geven, maar niet iets dat je kan doen voor kleine vakken die je misschien maar twee of drie jaar geeft voordat een andere docent het stokje weer overneemt. Video’s leken me dus niet mogelijk voor ‘gewone’ vakken.
Het anders doen
Kleine maar essentiële veranderingen kunnen het onmogelijke echter ineens alledaags maken. In de zomer van 2020, wetend dat ik video’s zou moeten gaan opnemen, spendeerde ik een paar dagen aan het leren van een uitgebreid videobewerkingsprogramma. Maar wat een werk is het, om gelikte video’s te maken! Wanhoop stak de kop op.
De eerste essentiële verandering was dat er een knop in mijn hoofd om ging: de video’s voor je vak hoeven helemaal niet gelikt te zijn. Misschien zelfs wel beter van niet. Gewoon van dichtbij in de camera praten en oogcontact maken met de virtuele luisteraar; soms even de weg kwijt zijn, dingen in de tekst moeten zoeken omdat je ze niet meteen paraat hebt… dat is precies het soort informele nabijheid dat we ook in echte werkgroepen hebben, en het is mijn overtuiging dat studenten dit helemaal prima vinden, ja, prefereren boven perfect gemaakte kennisclips.
De tweede en derde essentiële veranderingen waren nog simpeler: het ontdekken van het extreem gemakkelijke opname-proces van Kaltura Capture en het aanschaffen van een goede camera en microfoon. Ineens was het opnemen van een stukje college een fluitje van een cent en draaide ik er mijn hand niet meer voor om. En het werkt geweldig. Studenten vinden het fijn om thuis wanneer en zo vaak als ze willen (of niet willen) de opnames te kijken en iedereen vindt het fijn om bij bijeenkomsten de focus te leggen op vragen, opdrachten, discussie en andere vormen van interactie. Bovendien zijn die opnames voor het jaar daarna weer te gebruiken, wat me ondertussen niet alleen veel tijd heeft gescheeld, maar me ook in staat heeft gesteld om regelmatig nog eens wat van mezelf op te steken. (“Zo, dat had ik niet slecht bedacht vorig jaar!”)
Online én interactief?
Maar dat is het gemakkelijke deel. Het lastige deel, zolang het onderwijs volledig virtueel was, waren natuurlijk precies die interactieve sessies. Je kan ze helemaal zo opzetten als je dat bij een echte werkgroep ook zou doen, inclusief activiteiten voor kleine groepjes (‘breakout rooms’)… en toch, toch is het anders. Anders en slechter. Er mist engagement. Studenten die fysiek met plezier bij werkgroepen aanwezig zijn en iets bijdragen aan het vak, zetten online het liefst hun camera uit en zijn zo onzichtbaar en onhoorbaar mogelijk. Je kan in zo’n sessie inhoudelijk alles wel doen en afvinken. Maar er mist een bepaalde vreugde, een bepaalde energie.
Voordat we dat proberen te duiden wil ik er een kanttekening bij maken. Er is één manier geweest waarop ik die vreugde en energie wel online wist te faciliteren, juist door gebruik te maken van een kracht van het online medium, namelijk het gegeven dat je door gebruik te maken van verschillende ‘chat streams’ tegelijk kunt praten zonder door elkaar heen te praten. Bij een groot vak, met zo’n 100 studenten tegelijk aanwezig, liet ik studenten vragen aan mij stellen in een Q&A-chat-kanaal, terwijl ze elkaar vragen konden stellen of met elkaar in discussie mochten gaan in een ander chat-kanaal. Sommigen zullen zich ongetwijfeld enkel en alleen hebben geconcentreerd op wat ik zei, maar ondertussen waren er toch heel wat studenten die elkaar verder hielpen wanneer iemand het nog niet helemaal begreep; die elkaar wezen op interessante verdere literatuur; of die soms ook een grap maakten of een zijdelingse discussie voerden. Wanneer dit werkte, werkte het erg goed – studenten bleven na afloop hangen om nog wat met mij en elkaar na te praten, er ontstond een informele sfeer, en ook bij mezelf merkte ik dat deze bijeenkomsten mij veel energie gaven.
Wanneer het niet werkte – namelijk toen een klein aantal eerstejaars studenten zich gruwelijk in de chat aan het misdragen was terwijl ik elders iemands vragen over Descartes beantwoordde – werkte het ook meteen wel heel erg niet. Dus alleen aan te raden als de groep goed aan je bekend is of je over moderators kan beschikken.
De kleine dingen
Wellicht geeft deze positieve ervaring ons een antwoord op de vraag wat er zo vaak mist bij online lessen. Waar alle technieken – Teams, Kaltura, Zoom, enzovoorts – heel goed in zijn, dat is het overbrengen van informatie die speciaal geoormerkt is om overgebracht te worden. Je kan iemand groot in beeld krijgen en die dan zijn of haar verhaal laten houden. Mensen kunnen hun hand op steken en dan de beurt krijgen, waarna ze in het centrum van de aandacht gezet worden. Je kan deelnemers een bepaald aantal minuten samenbrengen in een ‘breakout room’ en ze daar over een specifiek onderwerp laten praten. Maar wat er niet of nauwelijks wordt overgebracht, dat zijn al die dingen die niet bedoeld zijn op de voorgrond te treden, die zich niet in het centrum van de aandacht, maar aan de periferie van de aandacht ophouden. Iemands lichaamshouding. Wie er oplet en wie verveeld weg kijkt. Wie ergens naar op zoek is in de tekst. Alles wat gezegd wordt voordat de werkgroep begint, in de pauze, en nadat de werkgroep eindigt. De opgetrokken wenkbrauw, het geknik, het hoofdschudden. De gefluisterde opmerking naar de buurvrouw. Het ineens rechtop gaan zitten, de oren gespitst. De grap die iemand gewoon zomaar tussendoor kan maken omdat er niet eerst een hand opgestoken hoeft te worden. Alles dus wat de docent in staat stelt om in te spelen op de groep, en de leden van de groep om in te spelen op elkaar. Alles wat de som opheft boven het geheel van de delen; wat een gevoel van gemeenschappelijkheid creëert en energie geeft. Communicatie die alleen op de voorgrond plaats vindt, is vlakke communicatie. De achtergrond en de marge zijn essentieel.
De informele chat die ik hierboven beschreef, was, op de beste momenten, een soort digitaal equivalent van zo’n achtergrond en zo’n marge. Maar juist waar de equivalentie er niet was, namelijk daar waar ik als docent een deel van de tijd helemaal buiten het proces van uitwisseling stond, daar ging het fout.
Hierbij dan een voorzichtige voorspelling: voordat digitale technieken ons net zo aanwezig voor elkaar maken als we in een fysieke college zaal zijn, juist ook waar het gaat om al die kleine gedragingen die we niet zelf selecteren om op de voorgrond te treden, zal een fysieke bijeenkomst iets blijven waarvan we blij zijn we het mogen ervaren.
© Victor Gijsbers and Leiden Teachers Blog, 2022. Unauthorised use and/or duplication of this material without express and written permission from this site’s author and/or owner is strictly prohibited. Excerpts and links may be used, provided that full and clear credit is given to Victor Gijsbers and Leiden Teachers Blog with appropriate and specific direction to the original content.